Er is een onderwerp waar ik wel over wil praten, maar waar ik geen discussie meer over voer. In het verleden wel. De ontdekking, dat wij dan als gesprekspartners beiden ons gelijk alleen maar vasthielden, leidde tot mijn besluit. Het was meestal zinloos. Een gesprek, waarbij de verschillende inzichten worden gerespecteerd, is iets anders natuurlijk. Of wanneer iemand eerlijke vragen stelt, dan ben ik van de partij. Dus – wanneer u naar aanleiding van dit stukje met mij het strijdperk wilt betreden, dan weet u dat ik niet thuis geef.

 

Toch wil ik er nog eens over schrijven. Dat heeft te maken met een foldertje over het onderwerp. Ik nam het kortgeleden mee vanuit een gebouw. Er stond een opmerking in welke mij raakte door zijn stelligheid.

 

Ik las de vraag: ‘Is iemand die besprenkeld is, volgens de Bijbel gedoopt?’ Het antwoord was kort en duidelijk: ‘Nee’.

 

Wanneer je zo overtuigd bent van het eigen gelijk, dan is het duidelijk dat een gesprek weinig zin heeft.

 

Ik heb het dus over de doop deze keer. Een onderwerp waar iemand ooit een boekje over schreef dat hij de titel gaf: ‘Het water dat scheiding brengt’. En dat is veel en op allerlei manieren gebeurd. Ik ken daarover heel wat verhalen, zowel uit eigen land als bijvoorbeeld uit de kleine, kwetsbare protestantse kerk in Polen in de zeventiger jaren. Kerkjes daar scheurden door doopvisies. Een belangrijke vraag is natuurlijk of de God van het Oude Testament dezelfde is als die van het Nieuwe.

 

Toen kinderen, nu kinderen? Vanouds wordt er bij de doop van uit gegaan dat het gaat om een verbond dat God sluit met mensen. Wie gelooft, brengt al wat zij of hij bezit binnen in dat verbond. En de doop wordt dan gezien als teken van de verbondenheid met God. Daarbij wordt dan niet uitgegaan van individualisme, maar van gezamenlijkheid. Niet ‘ik’ maar ‘wij’.

 

Maar mijn vraag is nu een andere. Namelijk in hoeverre in onze tijd bij de ideeën over de doop een Bijbelvertaling een rol speelt. Door tegenstanders van de doop van kinderen van gelovige ouders wordt heel vaak Marcus 16: 16 geciteerd. En daar zit mijn vraag. Om welke reden dan ook is in de vertaling van 1951 deze tekst als volgt terecht gekomen: ‘Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden’. Dan lijkt het alsof inderdaad de dopeling een besluit moet nemen. Een betere vertaling komt meer voor. Bij Luther, in de Statenvertaling en in de Nieuwe Bijbelvertaling: ‘Wie gelooft en gedoopt is, zal worden gered …’ Dat klinkt heel anders en geeft veel meer ruimte. Niet mijn besluit, maar het feit van de doop en Gods ‘welkom’ zijn van beslissend belang. Hoe dan ook. Door onderdompeling, begieting of besprenkeling (die 3 mogelijkheden gaf vroeger de gereformeerde kerkorde), er is gedoopt. De hoeveelheid water doet er niet toe. Waar het om gaat is, dat mensen komen in geloof om zich en de hunnen aan God toe te vertrouwen; met hun hele hebben en houden. Om maar stellig te eindigen.