Het is een wonderlijke spagaat waar wij mee te maken hebben. Enerzijds is er het verlangen om het vertrouwen in de politiek te vernieuwen. Anderzijds is de politieke kaart zo geworden dat je lijkt te moeten schreeuwen om stemmen te werven. Schreeuwen, in de zin van het nahollen van oprispingen en het gebruik van wat ooit genoemd werd ‘onparlementaire taal’. Een taalgebruik, dat nu vanuit het parlement de straat zou kunnen beïnvloeden tot aan het zonder respect op elkaar reageren.

Je zou weer gaan dromen van vroeger (toen niet alles beter was). Van de dagen dat de kiezers partijbladen lazen en zich in kiesverenigingen lieten bijpraten. De dagen dat je niet elke dag met je hoofd op de Tv hoefde om te bewijzen dat je toch echt wel in Den Haag bezig was. De dagen dat niet de onderbuik en de oneliner bepaalden wat je mogelijk ging stemmen, maar een weloverwogen en principiële keuze.

De laatste weken heb ik diverse keren moeten kiezen tussen het gevoel van ergernis en dat van vermaak. Omdat ergernis nergens toe leidt gewoonlijk, probeerde ik de gebeurtenissen maar vermakelijk te vinden. Maar eigenlijk waren ze dieptriest. Balkenende zegt wel dat hij geen belangstelling heeft voor Brussel, maar wij, de oppositie en de media, vinden dat hij dat wel heeft. En dus jennen we nu dat hij verloren heeft en beschadigd is. Het kabinet zou ‘de snelheid van een slak’ hebben, maar werkt wel te snel met o.m. het voorstellen van een kilometerheffing en een regeling van de AOW – leeftijd. En laten we het dan maar niet hebben over het vakantiehuis. Is er zo weinig te vinden, dat oppositiewaardig is?

Vertrouwen in de politiek groeit wanneer er kwaliteit getoond wordt. Daarom: parlement zeur niet en scheldt niet, maar doe wat goed, nodig, nuttig en rechtvaardig is.

Pieter Boomsma