Een heel klein berichtje in de ochtendkrant. In het zuiden van Egypte zijn elf christenen vermoord. Twee gezinnen. Gewapende fanatici werden geholpen door de buren. Je leest het en het laat je niet meer los. Een moeder, een vader, een aantal kinderen. En dat twee maal. Je hebt een vermoeden van wat de aanvallers beweegt. Zij menen waarschijnlijk hun godheid een dienst te bewijzen. Maar die buren … Wat bewoog hen? Angst? Jaloezie? En hoe zullen zij zich voelen wanneer het avond wordt en de stilte hen beschuldigend overvalt? Niet meer het geluid van de spelende kinderen. Niet meer de geluiden van ‘hiernaast’.

Wij kunnen ons een dergelijke situatie van haat omdat je anders gelooft niet voorstellen (neem ik aan). Voor ons komt de druk die gepaard kan gaan met het christen – zijn niet of nauwelijks van buitenaf. Maar zijn wij daardoor vrij van bedreiging? Of ligt de dreiging voor ons op een heel ander vlak. Komt die wellicht van binnen uit? Is voor ons het geloven goedkoop en gemakkelijk?

In het boek Openbaring noemt Jezus het kwijtraken van ‘de eerste liefde’. Zou hij daarmee het slijtageproces bedoelen? De gewenning, waardoor je bijvoorbeeld op de mededeling dat God van je houdt niet eens meer reageert met verwondering? De gewenning, waardoor je de ‘christelijke dingen’ haast automatisch doet? Waardoor je vergeet dat je leerling bent, volgeling van Jezus; geroepen om door te gaan met het werk waar hij mee begon?

En vertaal dat nu ook eens naar de politiek. Wat betekent dan de C voor partijen die deze in hun naam dragen? Is daar ook sprake van slijtage?

En dan de hamvraag: Wat doe je tegen dergelijke slijtage? Hoe pak je het aan om fris en herkenbaar te blijven als mens van God? Persoonlijk en in de politiek? Wat mag mij dat kosten?