De ‘week van gebed voor de eenheid’ lijkt steeds meer belangstellenden te trekken. In mijn omgeving was er elke avond een bijeenkomst in steeds een ander kerkgebouw. Tientallen mensen kwamen er om samen te bidden. Zondagavond werd het geheel afgesloten met een dienst waarin zoveel mogelijk alle predikanten, pastores en voorgangers aanwezig waren. Een bont gezelschap, waarvan ieder bad voor een van de andere ‘clubs’.

 

Het was goed om een of meer van die avonden mee te maken. De openheid waarin mensen hun hoop, zorg en verlangen deelden, was bemoedigend. En dat al die mensen het aandurfden om in gezelschap gebeden uit te spreken ... Je maakt het wel anders mee. Bidden in het openbaar schijnt voor velen een schrikbeeld te zijn. Wat algemene dingen zeggen gaat misschien nog, maar je ziel bloot leggen is wel wat anders.

Ik merkte (opnieuw), dat er voor mij een lastig punt schuilt in een dergelijke gebeurtenis. Ik weet niet of het hoogmoed is of iets anders. Wat ik wel weet is, dat ik in zo een bijeenkomst een soort aanloop nodig heb; een warmdraaitijd. Dat heeft niet te maken met het zelf bidden. Het heeft te maken met hoe mensen soms bidden. Mag je daar iets van vinden? Ik denk het wel. Mag je er iets van zeggen? Ik zou niet weten hoe en wanneer.

Wat ik bedoel te zeggen is dit. Wanneer iemand oprecht God aanspreekt, is dat prachtig. Maar wanneer dit gebeurt, terwijl in elke zin zo ongeveer om de drie of vier woorden ‘Vader’en/of ‘Heer’ wordt gezegd, begint mijn moeite. Dan moet ik oppassen om te blijven luisteren naar wat er gezegd wordt. Ik heb dan namelijk de neiging om het aantal ‘Vaders’ en ‘Heers’ te gaan tellen. Negen keer ‘Heer’ in een korte zin is geen uitzondering. Stel je eens voor, dat je zo met elkaar zou praten. Je zou toch denken dat je voor de gek gehouden werd?

Ik neem mijzelf echt wel onder handen, maar het duurt altijd even voordat ik weer helemaal bij de les ben in dergelijke omstandigheden.

Het vraagt even tijd voordat de spanning tussen de dankbaarheid voor de openheid van het gebed en het verlangen naar  taalgebruik dat een beetje correct is, zich laat opheffen.

In het kostelijke boekje ‘Taal is zeg maar echt mijn ding’ worden heel wat trendy uitdrukkingen op de hak genomen. Op een heel amusante manier weliswaar, maar wie het leest zal voortaan wel meer alert zijn op het eigen taalgebruik.

Misschien zou iets dergelijks nuttig kunnen zijn in het geval van het bovenomschreven taalgebruik. Maar ja, bidden is zo persoonlijk, dat je er niet gauw iets van zegt.

En als het niet persoonlijk is, maar louter vormelijk, of standaard, dan is er helemaal niets aan de hand. In dat geval hoort men doorgaans immers de klanken en de toon, maar niet de woorden en verstaat men niet de intentie.

Best lastig dus. Maar er valt mee te leven heb ik gemerkt. Blijven bidden maar – hoe dan ook.