Natuurlijk heeft iedereen recht op een eigen mening. Maar soms moet je wel even slikken bij wat er gezegd wordt. Van verbazing . Het was een regenachtige zondagavond. De kerk stroomde vol met uiteindelijk een 700 bezoekers. Veel jongeren. Gezinnen met kinderen ook. De band speelde voor de dienst al een aantal spetterende nummers. Bij het binnenkomen van de kerk had ik zelf het gevoel dat ik door het gelovig enthousiasme van de musici als het ware werd opgetild. Het was alsof zij ruimte schiepen voor wat er ging gebeuren. Ruimte voor de Heer, die zij met hun muziek wilden dienen. En het was een knap stuk muziek. Vol overgave werd er door de hele gemeente gezongen en geklapt. Tenminste .. de hele gemeente? Na afloop zei iemand in de kerkeraadskamer: ‘Gelukkig heb ik nog een goede preek gehoord’. De muziek en de liederen waren helemaal niet bevallen en de spreker vroeg zich zelfs af of de jeugd dit nou mooi vond. Kennelijk was wat ik had ervaren, dat geweldig levendige en het  enorme meedoen van de kerkgangers, bij deze spreker helemaal niet overgekomen.

Zoals gezegd, ieder heeft recht op een eigen mening. Maar zo direct na de dienst vond ik de opmerking wel sneu voor de jeugdouderling die er bij zat en die alles mee had georganiseerd. Kritiek kun je op heel verschillende manieren laten horen. Hopelijk heeft zij  het zich niet teveel aangetrokken. Ik ben er trouwens wel van overtuigd, dat de stemming achteraf werd bepaald door heel veel positieve reacties.

Maar wat is dat, dat wij ons soms zo slecht kunnen inleven in anderen? Dat we ons niet kunnen voorstellen dat een ander geniet van wat wij maar matig of zelfs helemaal niet kunnen waarderen? Het maakt het jongerenwerk in de gemeente er niet gemakkelijker op wanneer de kerkeraad denkt te weten wat goed is voor de jeugd. Zoals het ook een chaos zou worden wanneer de jonge leden zouden denken dat zij alleen weten wat goed is voor het geheel van de gemeente. Samen denken, samen werken en telkens weer de vraag laten komen hoe we elkaar ruimte kunnen geven; kunnen dienen. Dat is de houding waarin een gemeente kan bloeien mijns inziens. Ruimte geven, vanuit de vraag hoe wij van dienst kunnen zijn om de ander te helpen Jezus te leren kennen en volgen. Ik denk trouwens ook, dat wanneer dat gebeurt, ons eigen geloof en onze eigen betrokkenheid er zeer wel bij varen. Hoe stimulerend is het niet om mee te maken dat iemand – oud of jong – enthousiast is of wordt voor Jezus. Maar wanneer ik uit ga van mijzelf alleen, van wat ik goed of nuttig,  mooi of waar vind, dan smoor ik alle creativiteit en ben bepaald geen uitnodigende christen – of uitnodigende gemeente.

De leden van de muziekgroep van die avond, vooral de zanger, maar ja, die valt ook het meest op, waren aanstekelijk in hun geloof. Ik stel me voor dat een jongere, bij het zien daarvan, op de gedachte kan komen dat geloven nog zo gek niet is. En dat gun je toch elk mens.

Pieter Boomsma