Enige tijd geleden was het ‘Goede Herder-zondag’. Op het rooster stond Johannes 10: 11 – 16, waarin de woorden van Jezus: ‘Ik ben de goede herder’ voorkomen. Haast automatisch gaan de gedachten bij dergelijke woorden ook naar Psalm 23, over onze herder, grazige weiden en rustige wateren. Zo wordt het beeld van de herder ingevuld; er is zorg, bescherming en er is aan niets gebrek. Het gaat zelfs zo ver, dat volgens Johannes 10 de goede herder zijn leven inzet voor de schapen. Alles bij elkaar geeft het een gevoel van geborgenheid, van veiligheid. Wie deel uitmaakt van de kudde van deze herder heeft geen kwaad te duchten, zo lijkt het. En dan wordt het lastig. Immers, christenen worden opgejaagd, vermoord. En ook waar dat niet het geval is, kan wie gelooft alles overkomen. Ziekte, tegenslag, misbruik. Je zou een lange lijst kunnen samenstellen van ellende en ongemak. Teleurstellingen en andere narigheden waar christenen net zo goed mee te maken hebben als wie niets heeft met de goede herder. Maar hoe ‘goed’ is dan onze Herder? Het antwoord op die vraag ligt al in Psalm 23, maar betekent voor velen van ons een stevige ommezwaai. Wanneer ons iets naars overkomt, blijk vaak dat er diep in ons de vraag zit waar we het aan verdiend hebben. We raken in de war, want God is toch liefde? Hoe kan het dan dat …? Als het er op aan komt, zijn we van mening dat narigheid en pijn onze deur voorbij hoort te gaan. Maar om een oude spreuk te citeren: ‘God heeft ons geen kalme reis beloofd, maar wel een behouden aankomst’. Of om nog eens Psalm 23 te citeren: ‘Al gaat mijn weg door een donker dal ...’. Geen kalme reis, een donker dal, elk huis een kruis en ga zo maar door. Waar halen wij het idee vandaan dat we zonder stormschade door het leven zouden kunnen glijden? Hoe gelovig we ook zijn, nooit is ons door onze Herder beloofd dat het leven ons geen pijn zou doen.

De belofte die we hebben gekregen, is een andere. Matteüs 28: ‘… ik ben met jullie, alle dagen ...’ In Psalm 23 klinkt deze zo: ‘… ik vrees geen gevaar, want U bent bij mij’. Het gaat er dus niet om dat ons niets zou kunnen gebeuren, het gaat er zelfs niet om dat wij mensen elkaar niet het leven zuur of zelfs onmogelijk zouden kunnen maken – dat kan allemaal. Maar wat ons ook gebeurt, nooit staan we er alleen voor. God is en blijft met ons. Vanuit een heel andere invalshoek zou je het ook met Jacobus (4: 7 en 8) kunnen zeggen: ‘… verzet u tegen de duivel, dan zal die van u wegvluchten. Nader tot God, dan zal Hij tot u naderen’.