Wat kan het verleden mensen dwars zitten. Wie met strenge normen is opgevoed, kan zich daaraan wel ontworstelen, maar de kans is groot dat sluimerende ideeën zich blijven melden. ‘Ben ik wel goed genoeg?’ ‘Wordt er van mij gehouden?’ ‘Doe ik het wel goed, zodat God mij accepteert?’ Ik zou zeggen: kiest u maar of vul maar aan.

 

 

 

Hoe vaak heb ik ouderen niet horen vragen of God hen wel zal aannemen wanneer ze sterven. Ook al hebben ze hun hele leven gericht op Hem en op de praktijk van het geloof. En jongeren? Waar komt anorexia vandaan? Dat heeft toch vaak te maken met de overtuiging dat men er niet acceptabel uitziet? En hoeveel jongeren hebben niet last van de kritiek dat ze niet goed genoeg hun best doen? Eén nare opmerking kan een leven lang doorwerken. En de ouders die kritiek hebben op de manier waarop hun kind vorm geeft aan de opvoeding van een kleinkind. In mijns inziens heel veel gevallen geldt: ‘Waar bemoei je je mee?’ Ook in dit geval is loslaten en vertrouwen kennelijk niet altijd eenvoudig.

 

 

 

Nog even en de 40 dagen beginnen, de Lijdenstijd. De tijd van bezinning. Het zou geen kwaad kunnen wanneer we voordat het zover is, een voorbeeld nemen aan het Jodendom. Voorafgaand aan Grote Verzoendag wordt men geacht zo mogelijk alles in orde te maken wat er speelt in welke relatie dan ook. In het verleden was dat in protestantse kring gebruikelijk voorafgaand aan de viering van het Avondmaal. Zou dat nog werken? Kwaad zou het niet kunnen. Tenminste wanneer het oprecht en open gebeurt, niet uit gewoonte of onder helse dreiging.

 

 

 

We hebben vaak niet in de gaten wat woorden en blikken kunnen doen. Of hoe kwetsend een houding kan overkomen. Zelf heb ik ook de ervaring wel gehad dat een volwassene mij als kind kleineerde. Ik voelde mij in een dergelijke situatie sterk vervreemd van de persoon die de opmerking maakte.

 

Ooit hoorde ik in een toespraak de vraag of iemand wel eens aan een kind vergeving had gevraagd na een onredelijke reactie. Die houding – eigenlijk is het een kwestie van erkennen en de minste kunnen zijn– is heel bevrijdend. Zeker ook ten aanzien van je eigen kind. Maar het gaat verder. Wij zijn mensen, die in gemeenschap leven. We zijn aangewezen op elkaar. Samen vormen we een burgerlijke of kerkelijke eenheid. Pas hoorde ik iemand zeggen dat hij ergens niet wilde werken omdat in het betreffende bedrijf de sfeer zo slecht was. Wat dacht u van de kwaliteit van een kerkelijke gemeente? Stoot het af of trekt het aan hoe we met elkaar omgaan?

 

 

 

Soms is de komende periode voor mensen belastend, omdat ze zijn opgegroeid met een beeld van God dat vooral streng was. Dat vertekende Vaderbeeld blijft je lastig vallen. Wat is het dan fantastisch dat wij in de loop van het kerkelijk jaar zo’n tijd hebben van herstel. Uitpraten, belijden, goed maken, kortom: ‘schoon schip’ maken. Gaan we ‘opgeruimd’ op weg naar Pasen?