Er zijn vragen waar een mens lang mee bezig kan zijn zonder een bevredigend antwoord te vinden. Zo één kan van groot belang zijn, over geloven bijvoorbeeld, maar ook van een soort die met gemak kan worden weggelegd tot nader orde.

 

Taalgebruik door politici hoort wat mij betreft bij deze laatste groep. Het houdt me bezig, maar ik lig er niet wakker van. Wel vraag ik me af of de reden van mijn verbazing en (soms, lichte) ergernis, te maken heeft met mijn leeftijd. Opgevoed met de mogelijkheid om te horen te krijgen dat de mond moet worden gespoeld met groene zeep na een onvertogen woord, blijf je toch alert voor wat betreft het spraakgebruik. En gedrag. In mijn jonge jaren trad een minister af omdat hij na een drankje op een receptie met zijn auto een paaltje raakte. Hij vond zich op dat moment en in die situatie een slecht voorbeeld, een minister onwaardig.

 

Nu hoor ik een minister een politieke tegenstander omschrijven als iemand met ‘een grote bek’. Kan het platter? Een andere minister werd vandaag geciteerd met een vloek in een commentaar op een christelijke partij. Waarom? Vloeken is een teken van zwakte of van een tekort aan woorden, leerde ik ooit. Zou dat het zijn? Of is het gewoon gebrek aan behoorlijke omgangsvormen? Dit laatste zou goed kunnen natuurlijk. Het voorbeeld vanuit de Verenigde Staten schijnt voor sommige politici stimulerend te zijn.

 

Ik begrijp, dat ik met een dergelijke opmerking in de klasse van de elite kan worden geplaatst. Mensen die zich schijnbaar beter voelen dan anderen. Maar is dat zo? Zijn er geen grenzen aan wat we over elkaar kunnen zeggen en aan hoe we het zeggen? Ik denk het toch wel.

 

Een politicus, die scheldend twittert en praat, is mijns inziens niet bepaald een hoopvol teken voor een samenleving die vooruit wil. Tenzij men natuurlijk vooruit zou willen naar de verplatting en de ondergang, naar een tweedeling in de samenleving waar niemand gelukkiger van wordt.

 

Een gevolg van ruw taalgebruik lijkt mij ook te zijn dat er niet meer naar elkaar geluisterd wordt. Het einde van de communicatie, met alle nare gevolgen vandien.

 

En niet luisteren kom je in de Bijbel al volop tegen. Israëls ondergang, de ballingschap, had alles te maken met het feit dat men niet luisterde naar de profeten. En in deze dagen is er een verhaal dat mij heel erg aanspreekt en dat een vreselijk voorbeeld is van niet luisteren en van ondoordacht gepraat.

 

Jezus is onderweg naar Jeruzalem. Hij vertelt zijn leerlingen wat hem daar te wachten staat: marteling en moord. Begrijpen doen ze het niet en er naar vragen evenmin. De enige reactie is - volgens Marcus 10 – een dwingende vraag van twee broers, Johannes en Jacobus. ‘Als u straks koning bent, dan moet u ons links en rechts van u laten zitten’. Denk er eens over na hoeveel pijn dat kan doen. Zoveel onbegrip, dergelijk gepraat. Hoe alleen moet Jezus zich hebben gevoeld. Voor ons!