Het komt dichterbij. Jeruzalem komt in zicht. De ellende van deze wereld gaat drukken op de schouders van Jezus. Straks draagt hij alles wat ons vervreemdt van God, van elkaar en van onszelf, het kruishout op. Zo beschrijft Petrus het.

 

Vanmiddag liet iemand mij een gedichtje lezen dat als titel had: ‘Bestaat God’. Volgens mij een voor haar begrijpelijke vraag. Zij had iets verteld over de gebeurtenissen in haar leven.  Ook in haar gedichtje klonken stevige vragen door. Haast niet te geloven wat een mens allemaal mee kan maken. Toch eindigde wat ik las hoopvol.

 

In sommige Psalmen (10, 14) gaat het over mensen die zichzelf wijsmaken dat er geen God is. Maar voor hen is het geen theologische of wijsgerige vraag, geen geloofsvraag. Zij menen dat er van hen nooit en te nimmer rekenschap gevraagd zal worden. Zo kan een mens denken natuurlijk.

 

Maar wie weet heeft van Gods bestaan en aanwezigheid kan de vraag naar het bestaan van God een heel andere lading geven. Dan gaat het over de moeite om te vertrouwen dat God zich bemoeit met ons mensen en met wat ons overkomt.  Wie veel ellende over zich heen krijgt, wie slechte voorbeelden meemaakt van zogenaamde vroomheid, loopt grote kans een heel verwrongen beeld van God te krijgen.

 

Wat ook kan spelen, is teleurstelling. Wie God ziet als degene, die ons moet beschermen tegen alle kwaad, gaat waarschijnlijk ook onderuit. Nergens immers wordt ons dat beloofd. Om het met Psalm 23 te verduidelijken: wij willen wel de grazige weiden en de rustige wateren, maar het donkere dal gaan we graag voorbij. Toch is dat de belofte die we wél krijgen: ‘… u bent bij mij’. Tot het laatste moment, zegt Jezus aan het slot van Matteüs.

 

Ook daarin verschilt ons lot – wat ons ook overkomt – van dat van Jezus. Waar hij vlak voor zijn marteldood nog uitriep waarom zijn God hem had verlaten, hebben wij de toezegging dat ons dat niet zal overkomen.

 

Maar Jezus is op weg naar Jeruzalem. Hij weet wie en wat hem daar wacht. Godverlatenheid uiteindelijk, maar voor die tijd al de eenzaamheid. Midden tussen zijn leerlingen, zijn vrienden, wordt hij geconfronteerd met totaal onbegrip. Verschillende keren probeert hij met hen te delen wat er gaat gebeuren. Wat hem zal overkomen. Maar zij begrijpen er niets van. En hoe zouden ze kunnen? Wij kunnen het. Omdat we weten hoe het verhaal verder is gegaan. Wij kunnen in ieder geval weten wat hem is aangedaan. Hoe hij de kloof tussen God en ons heeft overbrugd. Ten koste van marteling en kruisiging maakte hij verzoening mogelijk. Met God, maar dan ook met onze naaste en met onszelf.

 

En onze reactie daarop? Een lofzang omdat nu voor ons de weg naar de toekomst met God openligt? Prima natuurlijk. Maar is het niet nog logischer, nog eerlijker om eerst maar eens te denken aan de grenzeloze liefde die daarvoor nodig was? En zou dan die gedachte bij ons niet allereerst  liefde voor Jezus losmaken?