Zie, ginds komt …’ Het is bijna weer zo ver. We worden opgeroepen om  te verlangen. ‘Het heerlijk avondje is gekomen.’ Hoewel er een schaduw valt over het feest de laatste tijd, laten weinigen zich het plezier er van ontnemen. Terecht. Immers, ook aan die schaduw is wel iets te doen. Pas vergezelde ik mijn vrouw bij het bezoek aan een groot warenhuis, waar Pieten op en neer klommen aan lange touwen. Hun hoofden waren goudkleurig. Mijns inziens paste die kleur goed bij het aanbod van de winkel. Ruim en prijzig was het. Maar de kleur past ook wel bij het feest. Goud is weliswaar voor velen niet weggelegd, maar het blijft iets feestelijks houden.

 

De gouden straten in de stad met de paarl’en poorten roepen bij mij  wel vragen op. Ze lijken me glad en niet echt geschikt om op te lopen, maar met een skateboard kun je er goed vooruitkomen denk ik. Zeker, ook ik weet wel dat het beeldend taalgebruik is. Onvoorstelbaar mooi zal het zijn. En we zullen er hem zien om wie het gaat daar en hier: onze Heer.

 

Het verschil tussen het feest van de heilige Nicolaas en van de stad die ons te wachten staat is groot. Het eerste feest is van voorbijgaande aard. Het is dichtbij. Cadeautjes en de bijbehorende rijmelarijen, waarmee we elkaar even prijzen of een hak zetten, vragen onze aandacht voor een moment. De volgende dag is het opruimen en weer doorgaan. Het andere feest is blijvend. Met de beperking van ons begrijpen kunnen we er ons nauwelijks een voorstelling van maken. Maar een groter verschil is de verwachting. Het feest van de terugkomst van Jezus is zo totaal anders dan dat van de terugkomst van de goedheiligman. Vooral omdat de komst van deze laatste onontkoombaar aan ons wordt voorgehouden. Of we er iets mee doen of niet, we weten er allemaal van. Maar Jezus? Veel mensen geloven het niet, of vinden het een zoethoudertje. En wie het wel gelooft, ziet die er ook naar uit? Geldt het ‘vol verwachting klopt ons hart’ ook voor hem? Vaak moet ik daarbij denken aan het oude gedicht van Okke Jager: ‘Kom haastig Heer’. In het vervolg van dat gedicht heeft de een na de ander wel een reden om zijn komst nog even uit te stellen. En wie herkent dat niet? Wie heeft niet een wens om eerst nog even iets mee te maken? Om toch nog even kinderen of kleinkinderen groter te zien worden bijvoorbeeld? Met dat verlangen is op zich niets mis natuurlijk. God heeft ons hier mensen en dingen toevertrouwd; we zijn betrokken. Maar zou dat te allen tijde ten koste moeten gaan aan het verlangen naar Jezus’ komst? Het verlangen naar een nieuwe wereld waar voor niemand meer een reden is voor zelfs een enkele traan? Alle tranen worden door God weggeveegd schrijft Johannes in het boek van de toekomst, Openbaring.

 

Daar kan Sint niet tegen op.