‘Je hoeft niet bang te zijn …’, is de beginregel van een kinderlied. Het staat ook in het Liedboek (nr 935). Het is een uitspraak, die grote mensen gebruiken wanneer een kind bijvoorbeeld bang is voor een monster onder het bed of voor Sinterklaas. Dan is het terecht. Als volwassene mag je duidelijk maken dat je er bent om het kind te beschermen. Maar verder? Hoef ik nergens bang voor te zijn als ik maar ‘mijn hand leg in die van onze Heer’? Nee, het hoeft natuurlijk niet. Maar het niet zijn is nog een ander verhaal.

 

‘Wees niet bang’, kreeg Maria te horen uit de mond van de engel Gabriël. Zo was eerder de priester Zacharias ook aangesproken. Maar het zal je gebeuren. Sta je daar in huis en komt er een vreemde verschijning, een engel, binnen. Voor Zacharias was het misschien nog anders. Een dienstdoende priester, in het heilige van de tempel, om het reukoffer op te dragen, zou niet al te erg moeten schrikken van een teken van de levende God op die plaats. Maar hij doet het wel en wat hij hoort kan hij niet geloven. Letterlijk met stomheid geslagen komt hij naar buiten en staat daar machteloos voor het volk. Zegenen lukt niet meer.

 

Wat ik een boeiende vraag vind, is waardoor het verschil ontstaat in de reactie van Zacharias en Maria.

 

Wanneer Maria heeft geluisterd naar wat Gabriël te zeggen heeft, is haar vraag hoe het gaat gebeuren. En: ‘De Heer wil ik dienen’. Zo van, laat maar komen, wat de gevolgen ook zijn. In de Latijnse vertaling kort en krachtig: ‘Fiat’.

 

Met Zacharias gaat het anders. Hij krijgt een geweldige belofte, maar zijn antwoord is nogal zuinig. Hij vraagt hoe hij kan weten of het waar is. Eerst zien en dan geloven. Is dat omdat hij al oud is en misschien wat sceptisch geworden? Elisabet en hij hebben misschien jarenlang gebeden om een kind en nooit is er iets van gekomen. Of is deze priester zo gewend aan de rituelen dat hij niet meer te verrassen is? Dat laatste kan voor ons nogal herkenbaar zijn. Je doet de dingen die met je geloof te maken hebben al jaren. Je weet, dat het goed is om het te doen en je houdt het trouw vol. Maar verwacht je nog iets van de Heer? Ben je nog aanspreekbaar? Nog te verrassen?   

 

Het is opvallend, dat de engel aan het eind van zijn boodschap spreekt over Johannes, het kind dat geboren gaat worden, als over iemand die ouders met hun kinderen zal verzoenen. Soms denk ik, dat die opmerking te maken kan hebben met de ontvankelijkheid van kinderen. Een ontvankelijkheid, die ouders nogal eens niet meer kennen en bij hun kinderen zorgelijk zouden kunnen vinden. In ieder geval zal de komst van dit kind, Johannes, die de Doper wordt, aan zijn vader een duidelijke les leren. ‘Worden als een kind’, zei Jezus. Niet vastroesten in onze gewoonten dus. En angst of zorg niet de baas laten worden.