Heb ik u wel eens verteld, dat ik betrokken ben bij wat officieel heet ‘de commissie preekconsenten namens de kleine synode’?

Al een jaar of negen lees en bespreek ik in dat gezelschap preken van kerkelijk werkers die toestemming vragen tot het leiden van kerkdiensten. Stapels preken. En zo nu en dan denk ik: ‘Ik ben blij dat mijn werk hier niet op tafel ligt’. Dat is niet omdat er verschrikkelijk kritisch wordt beoordeeld, maar wel omdat regelmatig de vraag naar boven komt wanneer een preek goed te noemen is.

Wanneer eens iemand na afloop van een dienst tegen mij zegt, dat de preek goed was (een enkele gebeurt dat), vraag ik soms: ‘Wanneer is een preek goed?’ Het antwoord is dan meestal: ‘Als het je raakt’, of: ‘Als het je aan het denken zet’.

Binnen die commissie met de lange naam, hebben we natuurlijk ook veel en lang gepraat over hoe wij de preken die worden opgestuurd moeten bekijken. In de loop van de jaren is er zodoende wel een soort raamwerk ontstaan aan de hand waarvan we het materiaal op waarde schatten.

We stellen bijvoorbeeld de vragen: Blijft men dicht bij de tekst? Komt men dicht bij de hoorder? en Klinkt mee wat de tekst met de spreker heeft gedaan?

Dat zijn vragen die gaan over hoe zorgvuldig de Bijbel wordt uitgelegd, maar ook over hoe betrokken de voorgang(st)er is en hoe sterk het verlangen om de mensen te bereiken en te delen wat men zelf heeft ontvangen in het bestuderen van de tekst.

Wanneer een kerkelijk werker voor het eerst toestemming vraagt om kerkdiensten te mogen leiden, wordt het opgestuurde materiaal persoonlijk met betrokkene besproken door twee leden van de commissie. Dat zijn meestal prettige en leerzame gesprekken. Leerzaam, voor alle aanwezigen. Prettig, omdat vaak duidelijk wordt hoe gemotiveerd de aanvragers zijn.

Maar laat één ding duidelijk zijn: Het maken van een goede orde van dienst en van een preek is zo niet hard, dan in ieder geval toegewijd werken. Niemand schut een inhoudsvolle dienst zomaar even uit de mouw.

Bovendien heb je altijd te maken met je eigen vooronderstellingen en je eigen geloofsbeleving. Dat is op zich prima, maar het kan ook verhinderen dat je een tekst nog zo onbevangen mogelijk leest. Er zit al zoveel in ons hoofd, dat de kans groot is dat we lezen met een bril die bij voorbaat de uitkomst bepaalt. We weten al hoe het zit en zijn dus niet meer te verrassen en aan te spreken. Sterk gezegd: ‘De Geest krijgt geen ruimte meer, of in ieder geval te weinig ruimte’.

Bij de hoorders, de kerkgangers, speelt hetzelfde. Onderzoek wees uit, dat minstens de helft van wat men meeneemt vanuit een kerkdienst, bij voorbaat vaststaat door waar de luisteraar zelf mee bezig is. Welke zorgen, welke verwachtingen, welke ideeën heeft men meegebracht die zondagmorgen?

Kortom: Het gebed dat in de dienst wordt uitgesproken wanneer de Bijbel opengaat, is van groot belang. Hoeveel kans krijgt de Heer om ons aan te spreken?