Wanneer ik het ‘officiële’ Dienstboek voor onze kerk doorblader, valt mij op dat het taalgebruik soms zo hoogdravend is. Zo zijn bijvoorbeeld de ‘Gij’s’ niet van de lucht, terwijl in het dagelijks spreken niemand dat woord in de mond neemt.

Mijn moeite daarmee zou wel eens een teken kunnen zijn van de spanning die er bestaat tussen het verlangen naar stijl en het verlangen om verstaanbaar te zijn. Dit laatste – verstaanbaar willen zijn - draagt het risico in zich om de eredienst te verlagen tot iets leuks. Een dreigende platheid, zoals we die in onze samenleving voluit zien opleven. Of het nu gaat om de grofheid van een enkele politicus, of om de platvloersheid van sommige Tv – programma’s, het leidt niet tot ‘verheffing van het volk’. En dit laatste was ooit de droom van zowel socialistische als andere politici.

In de kerk besefte men dat het ging om een eredienst in aanwezigheid van de Heer zelf. Taalgebruik en kleding werden daarop afgesteld. Geen kerel waagde het bijvoorbeeld om in een korte broek te verschijnen op zondag. En dat taalgebruik … Voor die tijd wellicht prima, maar taal verandert. En dan wordt het boeiend. Immers, hoe houden we dienst stijlvol, zonder platheden en wel met een sterke inhoud, en zijn we toch verstaanbaar voor ouderen en juist ook voor jongeren.

Niet door God aan te spreken met ‘Gij’ – al mag dat ook best eens. Maar wel door te beseffen dat het in de eredienst gaat om de communicatie van het Woord. Om communicatie tussen God en mens.