'Mama, ik wil gedoopt worden.’ Hij is een jaar of zes en een echt denkertje. Een paar maanden geleden maakte hij de doop van een nichtje mee. Zijn moeder vroeg hem waarom hij dat dan wel wilde en het antwoord was klaar en duidelijk. ‘Ik wil bij de Here Jezus horen.’ ‘Maar dat hoor je toch nu ook wel’, zei zijn moeder. Dat was hem niet voldoende. Hij wilde wat andere kinderen ook meekregen en hij wilde vooral bij Jezus horen.

 

Je zou kunnen vermoeden, dat het in een dergelijk geval gaat om een vorm van kopieergedrag. Bij dit manneke is die kans niet zo groot. Hij is er niet op uit om anderen na te doen, maar hij weet wat hij zelf wil.

Nadat ik dit verhaal had gehoord, kroop bij mij de vraag naar boven of ik zelf – ouder geworden en al wat langer meelopend op het pad van geloven – ook zo zou reageren. Stel, dat ik als kind niet was gedoopt, zou er dan een verlangen zijn om alsnog langs die weg ‘bij de Here Jezus te horen’?

Het gaat mij niet om de oeverloze discussie over kinderdoop en volwassendoop (of: doop op getuigenis). Ik ben een warm en – naar ik meen gefundeerd – voorstander van de eerstgenoemde vorm. Het gaat mij om de vraag of ik niet zo gewend ben geraakt aan de liefde van God, dat ik deze zo langzamerhand voor lief neem. De vraag of het mysterie en het wonder – dus ook mijn verwondering – over het feit dat God ‘ook mij op het oog heeft’, niet aan slijtage onderhevig is geraakt. Om het met Jezus te zeggen (Openbaring 2 vers 4): of ik niet ‘de liefde van weleer heb opgegeven’. De ‘eerste liefde’ werd dat in de vroegere vertalingen genoemd.

Begrijp me goed, ik wil niet zeggen dat dit zo is, maar de vraag stellen aan mijzelf kan toch zowel schokkend als verfrissend zijn. En dat geldt niet alleen voor mij. Hebt u enig idee hoe dat met uzelf is? Er zullen vast en zeker nog van die momenten zijn dat het geloof, dat de liefde van God ons raakt. Maar zijn er ook niet perioden dat u wat het geloven betreft op ‘de automatische piloot’ vliegt?

Willem Barnard, de dominee-dichter, schijnt eens gezegd te hebben wat voor hem het belang was van de zondagse eredienst. Hij beschreef deze als het moment waarop hij weer ‘op niveau’ kwam. In de loop van de week meende hij weer af te zakken naar het heidendom, maar de zondag bracht hem terug naar waar als gelovige hoorde te zijn.

Wanneer ik zoiets lees, denk ik wel dat het een prachtig effect is van de eredienst. Maar tegelijkertijd heb ik dan het gevoel dat het niet helemaal is zoals het zou kunnen zijn. Elke dag opnieuw kunnen wij immers met God omgaan en zodoende op peil blijven. Niets mis met de zondag, integendeel. Maar het verlangen om ‘bij de Here Jezus te horen’, heeft mijns inziens dagelijks onderhoud nodig.