Dankbaar ben ik voor wat ik van huis uit heb meegekregen. Het voorbeeld van thuis werd gekenmerkt door trouw en toewijding, zeker waar het ging om geloof en kerk. Kerkgang en catechese, christelijk onderwijs, het was allemaal vanzelfsprekend en leverde veel informatie op. Kennis, in de zin van vertrouwd raken met de Bijbel en weten van de gereformeerde levensstijl.

 

Wat ontbrak er dan? Twijfelen aan het bestaan van God deed ik niet. Maar de vraag, die mij als puber zo nu en dan bezig hield, was wat God en ik met elkaar te maken hadden. Daar had ik geen antwoord op.

 

Samen met vrienden volgde ik belijdeniscatechisatie. Het onderzoek na afloop daarvan verliep uitstekend. Immers, aan weetjes geen gebrek. Wel bleef de vraag – meer nog: het gevoel - of er dan niemand was die mij kon vertellen waar het om ging. Hoe wordt kennis kennen? Omgang met?

 

Voor mij persoonlijk bleek het antwoord op die vraag te liggen in een gebed van overgave aan Jezus en om vervulling met de heilige Geest. Dit vond plaats na een evangelisatiebijeenkomst in Amsterdam. Het was als een dijkdoorbraak. Alsof alle weetjes en ervaringen – heel de opvoeding - nu als puzzelstukken op hun plaats vielen. Alsof er een sluier was weggetrokken, die alles vaag en op afstand had gehouden.

 

Geestloos geloven is niet mogelijk. Ik geloof, dat het de Geest van God was waardoor ik informatie kon verzamelen (zonder tegenzin) en op zoek bleef naar de werkelijkheid van God, de werkelijkheid van het kennen van God. Maar voor mij bleek het ook zo te zijn dat heel die ‘geloofsvoorraad’ vruchtbaar werd na overgave en na een gericht gebed om de volheid van Gods Geest te ontvangen.

 

 

 

Wanneer ik dan kijk naar de ontwikkelingen in de GKN, waarin ik inmiddels ruim 40 jaar actief ben, dan bekruipt me soms de gedachte dat we er niet in geslaagd waren om het ‘huwelijk’ van Afscheiding en Doleantie vruchtbaar te laten worden. Een ‘versmalde’ Doleantie, leverde een verstandelijke manier van geloven, gekenmerkt door een vorm van systematisch redeneren. Wanneer er dan iemand opstond, die met enig gezag het systeem wist te ondermijnen, sloeg bij hen, die vooral rationeel geloofden, de twijfel toe. Ziedaar (mijns inziens), de onzekerheid binnen en de gedeeltelijke afkalving van een gereformeerd bolwerk. Langs de weg van de Afscheiding, waarin de omgang met God een warmere plaats had, zou voor menigeen het geloof wellicht meer weerstand hebben kunnen bieden tegen de ingebrachte ideeën. Iets in de trant van: ‘God, ik begrijp U (en het) niet, maar ik vertrouw U’.

 

 

 

In mijn werk, zowel binnen als buiten de kerk, zou ik als ‘gouden draad’ kunnen aanmerken het vertrouwen op Gods werk. Tegenslagen en – wat soms voorkwam – aanvallen, waren moeilijke momenten. Maar de gedachte, dat God zich niet zou laten afleiden van zijn plannen, gaf steeds weer vertrouwen. Hoe ruw de stormen soms ook woeden en hoe dingen ook bij de handen konden afbreken, welke fouten er ook gemaakt werden, Gods Koninkrijk komt toch.

 

 

 

Zelf ben ik veelvuldig betrokken geweest bij allerlei bestuurlijke taken, met veel plezier. Maar de mooiste momenten waren de persoonlijke contacten. Het vertrouwen, dat mensen gaven in de gesprekken. En heel bijzonder de ‘scharnierpunten’ in de levens van mensen. Zoals bijvoorbeeld bij een overlijden, zeker wanneer dit plotseling was. Alle franje, alle randzaken vielen dan weg. Ineens kwam je samen bij de kern van de zaak: Wat betekent het geloof op dit moment? Wat betekent het vertrouwen op Christus Jezus nu het leven zo wordt getroffen?

 

 

 

Dankbaarheid. Zoals gezegd: Allereerst voor wat van huis uit was meegegeven. Maar daarnaast voor de ontdekking van wat de Geest van God bewerkt. De Geest, die inzicht geeft. Die de ontmoeting met Jezus werkelijkheid maakt; tot beleefd geloven maakt.

 

Het is – het kan niet anders – de Geest die vertrouwen geeft op God en die toeleidt naar het moment dat een mens zich aan Hem toevertrouwt. Het is het werk van de Geest, wanneer een predikant zich niet eenzaam gaat voelen op haar of zijn post. Maar die ook wil voorkomen dat men arrogant, betweterig wordt, of zelfs gaat lijden aan een ‘messiascomplex’.

 

Geestelijke dorheid is te allen tijde een dreigend gevaar. Maar in de loop van de jaren ben ik er van overtuigd geraakt, dat de vervulling met de heilige Geest het antwoord hoort te zijn en kan zijn op welke slijtage van het geloof dan ook. De kerk zou meer aandacht moeten geven aan het verschil tussen wat strikt genomen ‘traditioneel geloven’ kan worden genoemd en het leerling zijn, volgeling van Jezus. Traditioneel geloven heeft zeker waarde, het vasthouden aan de rituelen kan een basis zijn voor het opnieuw tot leven komen van het geloofsleven. Maar wanneer het gaat om discipelschap, om de mogelijkheid te doen wat Jezus van ons vraagt (dat is dus het benutten van wat Hij ons toevertrouwt) dan is er meer nodig. Voor dat ‘meer’ mag er in de verkondiging, in de catechese, de leerhuizen en gespreksgroepen, gezocht worden hoe de aanwezigheid van Gods Geest in de levens van de gelovigen meer ruimte kan krijgen.

 

 

 

Dat ik wat meer uitgebreid schrijf over dit laatste onderwerp, heeft alles te maken met ‘de gouden draad’ in mijn eigen leven en werken. Het is enerzijds persoonlijk, maar naar ik meen ook van groot belang voor het geheel van de kerk. Berkhof noemde de Geest in het verleden al ‘de verwaarloosde’ van de Drie-eenheid. Terwijl Jezus toch duidelijk maakte, dat wij zonder de heilige Geest niet kunnen zijn en kunnen doen wat we mogen zijn en doen.

 

Maar hoe dan ook: Gods Koninkrijk komt toch!

 

 

 

P. Boomsma