De bijbel is niet geschreven om ons te laten muggenziften, maar opdat we zouden geloven (Johannes 20: 30 en 31) en doen (Matteüs 25: 31 – 46). Maar zo nu en dan vind ik het ook gewoon leuk om na te denken over ‘prikkelteksten’. Dat zijn teksten, waarbij ik me dan ineens afvraag: ‘Staat dat er wel?’, of: ‘Waarom is dat zo vertaald?’.

 

  1. Wie doet mij wat?

‘Dwazen denken: Er is geen God’. Het staat in Psalm 10, 14 en 53. Ik vond het lange tijd een nare tekst. Zoveel mensen die niet kunnen of willen geloven, zijn toch niet zomaar dwaas te noemen? Toen ontdekte ik, dat het hier niet gaat om theoretisch atheïsme, om de gedachte dat er geen God zou bestaan. Het gaat om praktisch atheïsme (en dus ook over mijzelf). De ‘dwaas’ is namelijk de mens die denkt dat God nooit verantwoording zal vragen. Dan wordt het een heel ander verhaal. Dan word ik ook zelf aangesproken. Hoe vaak immers, gebeurt het niet dat ik dingen denk, zeg of doe die niet door de beugel kunnen, zonder er bij stil te staan dat ik voor al die dingen verantwoording verschuldigd ben. Verantwoording tegenover God en tegenover mensen. Natuurlijk gaan de genoemde teksten over mensen die de gedachte aan een God die ooit verantwoording zou vragen belachelijk vinden. Maar onze eigen dwaasheid helemaal wegvegen zal niet gaan. In het Liedboek voor de kerken (Gezang 88) wordt dat prachtig weergegeven in een gedicht van Jean Racine: ‘Mijn God, gewapend tot de tanden voeren twee mannen in mij strijd …’ Een mens is al een heel eind op weg naar de wijsheid wanneer die strijd herkend en erkend wordt.

 

2.   Afgaan op het uiterlijke?   

      Hoe wist Kaïn dat zijn offer niet werd aangenomen (Genesis 4: 5 en 6)? Vaak wordt als antwoord op die vraag gezegd dat de rook van zijn offer niet opsteeg, maar neersloeg. Leuk bedacht. Het is een beeld dat we kennen van oude prenten. Maar het staat nergens in het bijbelverhaal. Het is natuurlijk ook haast onmogelijk om in beeld weer te geven hoe het ene offer wel en het andere niet door God wordt geaccepteerd. Maar wanneer het beeld over de tekst de baas wordt, komen we gemakkelijk op het verkeerde been te staan. Alsof dat, wat er aan gedachten, gevoelens en geloof van binnen in ons omgaat, altijd van buiten zichtbaar zou kunnen zijn. Een dergelijke (letterlijke) oppervlakkigheid is misleidend. Ooit was ik in Drachten voor een Tv – opname over jeugdwerkloosheid. Een bespijkerde jongeman met hanekam stond op om een reactie te geven. Ik hield mijn hart vast om wat ik vreesde dat er ging komen. Het ‘oppervlakkige beeld’ had bij mij zijn werk al gedaan. Maar het verhaal dat de jongen vertelde, ging over een groep jongeren die samen alle inkomsten deelde en in het weekend uitging om te evangeliseren. Ook deze mens was zoveel meer dan zijn buitenkant. God laat de rook van een offer niet neerblazen, maar Hij weet maar al te goed wat er binnenin ons omgaat.

 

3.   Arm of rijk in Jeruzalem?   

      De kerststal. Boven de stal een ster en in de stal de wijzen. Zo kennen we het tafereel. Maar de wijzen zijn nooit in de stal geweest. Jozef en Maria waren met het Kind op de 40e dag na de geboorte in de tempel in Jeruzalem en gingen vandaar naar huis (Lucas 2: 39). De wijzen kwamen ongeveer een jaar na de geboorte van Jezus bij Herodes en de ster bracht hen naar het huis waar Jezus was (Matteüs 2: 11). Natuurlijk is het wel zo eenvoudig om alle onderdelen van ‘het kerstplaatje’ in één tafereel samen te voegen en een mooi gevulde stal neer te zetten, maar dat heeft niet veel te maken met hoe het echt gegaan is. Kortgeleden zag ik een kinderbijbel waarin het bezoek van de wijzen was afgebeeld. Het kind Jezus stond daarbij op eigen benen tegen zijn moeder aangeleund. Dat komt meer overeen met de werkelijkheid. Denk ook maar eens na over de vraag waarom Herodes voor de kindermoord de grens legde bij twee jaar. Een andere vraag is nog of Jozef en Maria voor hun geweten het ‘offer van de armen’ hadden kunnen brengen in de tempel wanneer zij al bezoek hadden gehad van de wijzen. Goud, wierook en mirre zijn bepaald geen kleinigheden. En in Leviticus 12: 6 – 8 staat, dat ‘een koppel tortelduiven of twee jonge gewone duiven’ (Lucas 2: 24) alleen genoeg was wanneer men zich ‘geen ram kon veroorloven’. Trouwens, zouden deze cadeaus reisgeld zijn geweest voor de tocht naar Egypte?

 

4.    Een ster met gezag 

      Hoe kwamen de wijzen bij Jezus terecht? Het lijkt een hemelse Tom – Tom, die begeleiding door de ster.  

     ‘Nadat ze geluisterd hadden naar wat de koning hun opdroeg’, staat er nu in Matteüs 2: 9. De vertaling ‘Zij hoorden de koning aan …’ (NBG 1951), ‘... de koning gehoord hebbende …’ (Statenvertaling) is mijns inziens beter. Zij deden immers niet wat hen was opgedragen. Wanneer mijn kinderen mij aanhoren als ik aan hen opdracht geef om de afwas te doen, sta ik wel zelf daarna aan het aanrecht. Een reconstructie van het verhaal en van de reisroute van de wijzen is niet mogelijk. Daar is het ook niet voor geschreven. Maar ook hier is het opvallend, dat onze eigen ideeën overheersen en voor ons de dingen op een rij zetten. Het zijn waarschijnlijk de plaatjes en de kinderbijbelverhalen die ons op het idee hebben gebracht dat de bezoekers heel braaf hebben gedaan wat Herodes zei. We zagen hen toch bij die stal in Betlehem? Maar het verhaal laat zien, dat zij de koning lieten kletsen en het bleven houden bij de ster die hen al de hele weg was voorgegaan. Niet in Betlehem, niet in een stal, maar in een huis (Mat. 2: 11) vonden zij Jezus. En dat huis stond dus vermoedelijk in Nazaret. En boeiend is de vraag, waarom de ster voor deze mannen meer gezag had dan het verhaal van die koning in Jeruzalem.

 

5.   Hond of hondje?   

      Kent u ‘het huishouden van Jan Steen’? En wanneer u denkt aan dat schilderij, ziet u dan de hondjes rond de tafel, die de vloer schoon houden? Dat ziet er allemaal gezellig uit en het is duidelijk dat die honden geen zwerfhonden zijn, maar dat ze bij het gezin horen. Het is mij dan ook een raadsel waarom in Matteüs 15: 26 het beledigende woord ‘honden’ wordt gebruikt, in plaats van het gezellige en huiselijke woord ‘hondjes’. Vooral is het een raadsel, omdat er in het Grieks echt een verkleinwoord wordt gebruikt. Wanneer er in de vertaling ‘hondjes’ zou staan, dan klinkt wat Jezus zegt tegen de vrouw die hem om hulp vraagt niet echt beledigend. Dan is het begrijpelijke beeldspraak. Toch hoor je in menige preek over deze tekst, dat Jezus beledigend bezig was; vrij grof zelfs. En dan wordt de vrouw geprezen, omdat zij toch vol bleef houden. Te prijzen is zij zeker. Maar zou er vertaald zijn wat er staat, dan reikt Jezus haar al een beetje de hand. Dan klinkt het als: U hoort niet bij de kinderen, maar wel in het huis. Dan schemert er al iets door van het doorbreken van de grenzen ten gunste van de niet – Joden.

 

6.   Hoe leest u?   

      Hoe u leest is iets anders dan wat u leest. Wanneer iemand vraagt wat u leest, dan zou je dat een technische vraag kunnen noemen. Het antwoord kan zijn dat u de krant leest of een bepaald boek. Wanneer Jezus vraagt hoe iemand leest, dan gaat het over inhoud en over reactie. Leest u alleen maar? Of denkt u er ook over na wat het betekent en wat u gaat doen met wat u leest? En wat doet het geen u leest met u? Ik begrijp dan ook niet, waarom de vraag van Jezus in Lucas 10: 26 is vertaald met ‘Wat leest u daar?’ Het Grieks gebruikt in deze vraag het woord ‘poos’ en dat betekent toch echt: Hoe.

     Het is een interessante vraag: ‘Hoe leest u?’. Kortgeleden had ik een briefwisseling met iemand die moeite had met geloven en met de bijbel. Hij had zich aangewend, om zonder meer en heel erg kritisch uit te gaan van wat er staat geschreven, zonder zich af te vragen wat de bedoeling was van wat er stond. En dat werd moeilijk, want bijvoorbeeld ten aanzien van het scheppingsverhaal raakte hij helemaal in de knoop. Het verhaal zoals het er stond klopte immers niet. En een mens loopt niet over water. En doden staan niet op. Mijn vraag aan hem was ook hoe hij dit laatste zo zeker kon weten, maar mijn vraag was allereerst: Hoe leest u? Voor mij is daarbij van grote betekenis Johannes 20: 30 en 31: ‘… maar deze (wondertekenen) zijn opgeschreven opdat u gelooft dat Jezus de messias is, de Zoon van God, en opdat u door te geloven leeft door zijn naam.’